broes
- broes
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | broes | broezen |
verkleinwoord |
- sproeikop van een gieter
- straal bestaande uit allerlei fijne druppeltjes
- ▸ Wie herkent het niet: je lieveling die met volle mond prrr-geluiden voortbrengt en daarmee de vezels, vitamines en mineralen met een fijne broes op je witte overhemd laat landen.[2]
vervoeging van |
---|
broezen |
broes
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van broezen
- Ik broes.
- gebiedende wijs van broezen
- Broes!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van broezen
- Broes je?
- Het woord broes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "broes" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ broes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Martin kookt chili con carne” (08-10-2010), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be