• bri·ga·dier
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rang bij de gemeentepolitie’ voor het eerst aangetroffen in 1858 [1]
  • afgeleid van brigade met het achtervoegsel -ier [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord brigadier brigadiers
verkleinwoord brigadiertje brigadiertjes

de brigadierm

  1. (beroep) een rang bij de Nederlandse politie tussen hoofdagent en inspecteur
    • De brigadier kreeg een onderscheiding voor zijn reddingsactie. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]