Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • breng af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbrengen

breng (…) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbrengen
    • Ik breng af. 
  2. gebiedende wijs van afbrengen
    • Breng af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbrengen
    • Breng je af? 
     'Ik breng het er niet best van af, hè? ' 'Je doet het prima, joh.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen