Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·stof·prijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandstofprijs brandstofprijzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

brandstofprijs m [1]

  1. (economie) de hoeveelheid geld die men voor brandstof (voor verwarming of voor het laten werken van verbrandingsmotoren) betaalt
     In april daalde de brandstofprijs verder. Na 31 maart zakte de dagprijs van benzine met 2 procent naar 1,47 euro per liter op 20 april. Het prijsniveau van nu is nog wel hoger dan in 2008. Toen kostte een liter benzine op de goedkoopste dag 1,15 euro.[2]
     Waar blijft dan de daling in ticketprijs die bij goedkope kerosine hoort, wordt de consument soms een poot uitgedraaid? Volgens Amerikaanse media wel. Onder andere The New York Times bericht dat het hoge aantal mergers tussen vliegmaatschappijen in de VS ervoor heeft gezorgd dat er nog maar weinig vliegtuigmaatschappijen over zijn: er is een oligopolie ontstaan in de luchtvaartsector waar de overgebleven maatschappijen de concurrentie met elkaar opzettelijk uit de weg gaan en de prijs van hun tickets niet langer naar beneden bijstellen voor [sic!] de lage brandstofprijs.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Brandstofprijs daalt verder, sinds 2008 nog nooit zo laag geweest” (28-04-2020), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Gerben Vlasveld
    “De olieprijs is laag, waarom is uw vliegticket dan nog zo duur?” (30/03/2015), HP de Tijd