• brand·be·vei·li·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord brandbeveiliging brandbeveiligingen
verkleinwoord

de brandbeveiligingv

  1. als wat te maken heeft met het voorkomen van brand en beperken van de schade door brand
     In het programma #BOOS van Hofman komen mensen aan het woord die boos zijn. Een aantal Nijmeegse studenten hadden zich beklaagd over de slechte staat van hun woning. Deuren konden niet op slot, de brandbeveiliging was niet op orde en de cv-ketel was sterk verouderd. Ze confronteerden huisbaas Ton H. daarmee in diens kantoor. De sfeer werd plots grimmig en de man deelde samen met zijn zoon klappen uit.[2]
     Negen op de tien chemiebedrijven houden zich niet aan de veiligheidsregels. Dat blijkt uit onderzoek van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar NRC over schrijft. Het gaat bijvoorbeeld om de brandbeveiliging die niet goed is en machines die slecht worden onderhouden, waardoor giftige gassen kunnen ontsnappen.[3]
     De omstandigheden in de cellen waren slecht. Zo waren er onvoldoende sanitaire voorzieningen en was er ook geen brandbeveiliging, zeggen de autoriteiten. In hun tijd van gevangenschap mochten alleen een paar volgelingen van Sattarov naar buiten om geld te verdienen op de markt.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Boete voor Nijmeegse huisbaas die Tim Hofman mishandelde” (Woensdag 22 januari 2020, 18:45), NOS
  3.   Weblink bron “Chemiebedrijven begingen duizenden overtredingen” (Dinsdag 20 augustus 2019, 08:36), NOS
  4.   Weblink bron “Sekteleden jarenlang ondergronds” (Woensdag 8 augustus 2012, 21:29), NOS