bramenrank
- Geluid: bramenrank (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbramə(n)ˌrɑŋk / (3 lettergrepen)
- bra·men·rank
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bramenrank | bramenranken |
verkleinwoord | bramenrankje | bramenrankjes |
- stengel van een bramenstruik waaraan de bramen groeien
- ▸ Haar armen zitten vol schrammen; niet alleen van de bramenranken, maar ook van de vingernagels van het meisje.[2]
- Het woord 'bramenrank' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186