• brain·storm
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘collectief opperen van spontane suggesties ter oplossing van een probleem’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1957 [1]
vervoeging van
brainstormen

brainstorm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brainstormen
    • Ik brainstorm. 
  2. gebiedende wijs van brainstormen
    • Brainstorm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brainstormen
    • Brainstorm je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord brainstorm brainstorms
verkleinwoord brainstormpje brainstormpjes

de brainstormm

  1. het zich groepsgewijs concentreren op een onderwerp en het de vrije loop laten van de gedachten
    • De resultaten van de brainstorm waren ontoereikend.