• braak·grond
enkelvoud meervoud
naamwoord braakgrond braakgronden
verkleinwoord

de braakgrondm [1]

  1. stuk grond dat men (tijdelijk) niet bebouwd heeft
     Een verwilderd stuk braakgrond, geplet en verbleekt door een winter die er helemaal niet is geweest.[2]
     In dezelfde gemeente hield N-VA een eigen kiesevenement. Minister van Mobiliteit Ben Weyts nam er het woord, en trok ook de groene kaart. ‘Een miljoen extra bomen voor de hele provincie moet de komende legislatuur de ambitie zijn’, zei de minister. De Vlaamse overheid moet zich hierbij in de eerste plaats concentreren op de aankoop van braakgronden die kunnen bebost worden en niet op bos aankopen want die leveren geen extra bomen op.’[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  3.   Weblink bron “Groen opbod in Vlaams-Brabant” (Zaterdag 13 april 2019), De Standaard