braadschotel
- braad·scho·tel
- samenstelling van braad ww en schotel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | braadschotel | braadschotels |
verkleinwoord | braadschoteltje | braadschoteltjes |
- (huishouden) schotel van vuurvast aardewerk, glas of geëmailleerd ijzer om in de oven iets in te braden
- (voeding) gerecht van een of ander gebraad
- Het woord braadschotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.