Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • braad·scho·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord braadschotel braadschotels
verkleinwoord braadschoteltje braadschoteltjes

Zelfstandig naamwoord

de braadschotelv / m

  1. (huishouden) schotel van vuurvast aardewerk, glas of geëmailleerd ijzer om in de oven iets in te braden
  2. (voeding) gerecht van één of ander gebraad

Gangbaarheid