• bo·ven·loop
enkelvoud meervoud
naamwoord bovenloop bovenlopen
verkleinwoord bovenloopje bovenloopjes

de bovenloopm

  1. (aardrijkskunde) het hoger gelegen deel van een rivier; het eerste deel van een rivier; deel van een rivier dat in de bergen loopt
     Ze zijn drie weken op expeditie geweest bij de bovenloop van de Paloemeu-rivier, niet ver van de grens met Brazilië. Daarbij werden ze geholpen door dertig lokale gidsen, die hielpen bij het navigeren door de snelstromende rivieren en het bijna ondoordringbare oerwoud.[2]
     Aan de bovenloop van de rivier zijn in de staat Illinois al verschillende caravanparken ondergelopen. Het water stroomt de komende weken omlaag naar Louisiana en Mississippi.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Nieuwe kikkersoorten in Suriname” (Vrijdag 4 oktober 2013, 02:28), NOS
  3.   Weblink bron “Overstromingen dreigen in zuiden VS” (Zaterdag 30 april 2011, 20:40), NOS