Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·som
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwsom bouwsommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwsomv / m

  1. de kosten die men maakt om iets te bouwen
    • Wat de bouwsom betreft, zo’n 20 miljoen euro, is de modernisering van Enschede een vrij kleine klus. Qua complexiteit en korte doorlooptijd rekent opdrachtgever ProRail het project Groot Enschede echter tot de grotere klussen. [1] 
    • Voor Losser geldt hetzelfde verhaal. Ook daar wordt het tien jaar oude zwembad Brilmansdennen (bouwsom: 4,2 miljoen euro) als basisvoorziening gezien: bijdrage gemeente 964.000 euro per jaar. „Staat in de begroting”, zegt manager Cor Ordelmans. [2] 
    • De bouwsom van de klus bedraagt circa 40 miljoen euro, werd vrijdag bekendgemaakt. De opdracht zal worden uitgevoerd door de Duitse werkmaatschappij van het Nederlandse concern. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen