bouvier
- bou·vier
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1936 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouvier | bouviers |
verkleinwoord | bouviertje | bouviertjes |
- ruw behaard hondenras dat gefokt is om het vee te drijven
- - Patty Stenger, succesvol scenariste van tv-series en producent van prijswinnende opdrachtfilms, debuteerde in 2014 sterk met de psychologische thriller Zuidas. Haar tweede roman, Vintage [2], over de gescheiden zakenvrouw Cecile, haar tirannieke, dementerende vader en haar twee kinderen is nóg beter. Wat kan die Stenger schrijven! De veelbesproken kloof tussen hoog- en laagopgeleiden in onze samenleving loopt in dit verhaal door één familie. Diploma-loze dochter Juul, prefereert de Hengelose galerijflat van haar ordinaire getatoeëerde vriend met zijn stinkende bouvier boven het pretentieuze Amsterdam-Zuid, waar haar moeder en broer elkaar de (design)tent uit vechten.[4]
1. ruw behaard hondenras dat gefokt is om het vee te drijven
- Het woord bouvier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouvier" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bouvier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bouvier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Elsbeth Etty 27 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be