bosbessenstruik
- bos·bes·sen·struik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bosbessenstruik | bosbessenstruiken |
verkleinwoord | bosbessenstruikje | bosbessenstruikjes |
de bosbessenstruik m
- (plantkunde) Vaccinium struik waaraan bosbessen groeien
- ▸ Zwart laat een groep bosbessenstruiken zien. Normaal gesproken zitten hier rond deze tijd van het jaar dikke blauwe bessen aan. Nu niet. Er is bijna geen bes te vinden en de paar die er hangen zijn ontzettend klein.[1]
- ▸ Dagenlang liep ik door bergweides die bezaaid waren met ontelbare bosbessenstruiken. Om de haverklap stopte ik om de zoete bessen te plukken waardoor mijn handen paars kleurden van hun sap. Ik at er zoveel dat ik misselijk werd en binnen de kortste keren last van mijn maag kreeg. Kennelijk is een overdosis bosbessen niet gezond.[2]
- Het woord 'bosbessenstruik' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Martijn van der Zande“Zwijnen en jonge biggen op gortdroge Veluwe in problemen” (10-07-2018), NOS
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers