Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boos·ter·prik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boosterprik boosterprikken
verkleinwoord boosterprikje boosterprikjes

Zelfstandig naamwoord

de boosterprikv / m

  1. (medisch) vaccinatie om het immuunsysteem extra te versterken, als vervolg op een eerdere vaccinatie tegen dezelfde ziekte
    • De boosterprik werd na zes maanden gezet. 
     De Belgische overheid begint dit najaar een nieuwe vaccinatiecampagne tegen COVID-19. Alle volwassen Belgen kunnen als ze dat willen een tweede boosterprik tegen het virus krijgen, hebben de Belgische ministers van Volksgezondheid besloten. Wel zijn eerst de risicogroepen en het zorgpersoneel aan de beurt.[1]
Synoniemen
  • herhaalprik

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Alle volwassen Belgen kunnen na de zomer tweede boosterprik krijgen” (06 juli 2022), NU.nl