boort
- boort
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boort | |
verkleinwoord |
het boort o
- afval bij het slijpen van diamanten, dat fijngestampt weer als slijppoeder gebruikt kan worden
- Hij duwde een deur open en het machine-geraas der zaal kletterde vol op hem toe, egaal, dof van kreuning, behamerd door 't metalen geklik van een mortier, waarin 'n potjongen boort stampte. [3]
vervoeging van |
---|
boren |
boort
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
- Jij boort.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
- Hij boort.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van boren
- Boort!
- Het woord boort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boort" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ boort op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Heijermans, H.Diamantstad. (1904) S.L. van Looy, Amsterdam; p. 74; geraadpleegd 2018-12-06
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be