Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·rijp
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen boomrijp boomrijper boomrijpst
verbogen boomrijpe boomrijpere boomrijpste
partitief boomrijps boomrijpers -

Bijvoeglijk naamwoord

boomrijp

  1. (fruit) de rijpheid die fruit hangend aan een boom kan bereiken maar dan nog niet geschikt is voor menselijke consumptie
     Hij, die zich hiermede bezighoudt, volgt den onvermoeid, doch rustig voortstrevenden geleerde op tamelijk verren - als men op het woord gesteld is, op eerbiedigen - afstand; hij zamelt de vruchten, die deze boomrijp plukte, maar die eerst door eenigen tijd te liggen haar volkomen rijpheid verkregen, in, om alleen deze anderen aan te bieden.[2]
     Er worden 5 à 600 plantsoenen op een akker aangelegd, doch daar het veeltijds gebeurt dat de boom topzwaar wordt door de steeds grooter wordende trossen en omvalt voordat de vrucht boomrijp is, doet men goed bij begrootingen op slechts 200 bossen bananen te rekenen.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. boomrijp op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Henrick Witte
    “Populaire wetenschap.” (4 december 1873), DBNL
  3.   Weblink bron
    F.C. Curiel
    “De groote landbouw.” (1903), DBNL