boomloos
- boom·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | boomloos | boomlozer | boomloost |
verbogen | boomloze | boomlozere | boomlooste |
partitief | boomloos | boomlozers | - |
boomloos
- zonder bomen
- Na de kap van alle bomen ontstond een boomloze vlakte.
- ▸ Het slagveld dat van schoonheid werd vervuld, het boomloze landschap dat baadde in de ochtendzon, wilde bloemen die de loopgraven vulden met hun warme geurflarden, de schoonheid van de natuur die alleen ervaren kon worden in aanwezigheid van de dood en met mannelijke deugden die alleen tot uitdrukking kwamen door het doden.[1]
- Het woord boomloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boomloos" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be