Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·lo·ze

Bijvoeglijk naamwoord

boomloze

  1. verbogen vorm van de stellende trap van boomloos
     Het slagveld dat van schoonheid werd vervuld, het boomloze landschap dat baadde in de ochtendzon, wilde bloemen die de loopgraven vulden met hun warme geurflarden, de schoonheid van de natuur die alleen ervaren kon worden in aanwezigheid van de dood en met mannelijke deugden die alleen tot uitdrukking kwamen door het doden.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691