Nederlands

 
booggewelf
Uitspraak
Woordafbreking
  • boog·ge·welf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord booggewelf booggewelven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het booggewelfo

  1. (bouwkunde) een overspanning in de vorm van een ronde boog
     Je moest toen beginnen met een booggewelf van hout tussen de twee punten die met elkaar verbonden moesten worden.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142