- zn: van Japans 坊主 (bōzu) / 房主 (bō-nushi) [1]
- [1] via Frans bonze, in de betekenis van ‘Japanse boeddhistische priester’ aangetroffen vanaf het jaar 1824 [2]
- [2] via Duits Bonze, in de betekenis van ‘invloedrijk persoon, partijbons’ aangetroffen vanaf het jaar 1830 [2]
- ww: van bons ww met de uitgang -e, waarbij de sisklank weer stemhebbend wordt zodat de s in een z verandert
de bonze m
- overste van een boeddhistische tempel, ook de priester of monnik
- (informeel) baas, bobo
bonze
- aanvoegende wijs van bonzen
25 % |
van de Nederlanders;
|
23 % |
van de Vlamingen.[3]
|