• bon·ding
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bonding bondings
verkleinwoord

de bondingv / m

  1. (psychologie) het krijgen van een emotionele band
     Veel woorden in de lijst zijn afkomstig uit het Engels. Zoals bonding (het krijgen van een emotionele band), factfree politics (beleid dat niet op feiten is gebaseerd), storytelling (het vertellen van verhalen), shinen (stralen) en pinpointen (precies aanwijzen).[2]
     Het hormoon oxytocine speelt een belangrijke rol bij bijvoorbeeld vriendschapsrelaties en de 'bonding' tussen moeder en baby; dat werd al aangetoond bij zowel apen als bij mensen.[3]
     Bonding hoort erbij: ,,Je moet als vrouw de mannendenkwereld leren begrijpen. Dus ga mee een biertje drinken op de vrijdagmiddag en ga het contact aan. Al vind ik andersom ook dat mannen meer ‘one of the girls’ mogen worden.[4]
  2. takkenbos
  3. (tandheelkunde) een tandheelkundig proces waarbij de tand of kies wordt voorbereid op het plaatsen van een (plastische) restauratie
  1. bonding op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “'Selfie' en 'sukkelseks' nieuwe woorden in Dikke van Dale” (22-10-2013), Tubantia
  3.   Weblink bron “Chimpansees smeden band door delen van eten” (15-01-2014), Tubantia
  4.   Weblink bron
    Jette Pellemans
    “Mannen mogen op het werk best wat meer 'one of the girls' worden” (04-05-2018), Tubantia