Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bom·men·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bommenmaker bommenmakers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bommenmaker m

  1. iemand die een explosief produceert of kan produceren
    • In de Malinese stad Gao zijn vermoedelijk twee bommenmakers omgekomen, toen hun fabricaties vandaag voortijdig ontploften. Dat meldden een veiligheidsbeambte en mensen die in de stad wonen, waar Nederlandse militairen gelegerd zijn.[1] 
    • Nachtelijke Amerikaanse luchtaanvallen op strijders van de Al-Qaidacel Khorasan in Syrië hebben waarschijnlijk aan een belangrijke bommenmaker van de terreurgroep het leven gekost. Dat heeft een woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Defensie gisteren gezegd.[2] 
    • De politie denkt vanwege de omstandigheden dat de Tilburger een gevaarlijke bommenmaker is die bezig was met de voorbereidingen voor een misdrijf. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Het Parool 23 MAART 2015 [1]
  2. Het Parool 7 NOVEMBER 2014 'Amerikanen doden Franse jihadist in Syrië'
  3. de Telegraaf 10 feb. 2017 ’Bommenmaker werkte voor No Surrender’
  4.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be