Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ze·laar
Woordherkomst en -opbouw

Naamwoord van handeling van boezelen (verouderd werkwoord) met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord boezelaar boezelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boezelaarm

  1. keukenschort gedragen om de kleding tegen morsen te beschermen
Synoniemen
  1. keukenschort, voorschoot

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be