boeleke
- boe·le·ke
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boeleke | boelekes |
verkleinwoord |
het boeleke o
- iemand die net geboren is
- (figuurlijk) iets dat pas ontstaan is
- ▸ De Sinksenfoor heeft dit jaar heel wat voeten in de aarde gehad. Schepen van Markten en Foren Ludo Van Campenhout (N-VA) hoopt dat deze editie de meeste succesvolle ooit wordt. ‘De moeilijkste bevallingen leveren vaak de schoonste boelekes op’, zei hij in zijn toespraak.[1]
- [1] baby, pasgeborene
- Het woord boeleke staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron mtm“Omstreden Sinksenfoor officieel geopend” (18/05/2013), De Standaard