• boe·ken·ka·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord boekenkamer boekenkamers
verkleinwoord boekenkamertje boekenkamertjes

de boekenkamerv / m

  1. kamer met veel boeken waarin men kan lezen en studeren
     Hij stak zijn hoofd in beide de stikdonkere vertrekken maar hoorde noch in de salon links, noch in de boekenkamer ook maar het geluid van een ademhaling.[1]
     Die worsteling maakt ”Ongeloof en revolutie” tot een bijzonder boek. Na ruim anderhalve eeuw de moeite waard om van tijd tot tijd uit de boekenkast te halen. Het is een taaie, uitputtende worsteling met de geest van de tijd. In die winter van 1846-’47 poogt Groen in zijn „boekenkamer”, al tastend en zoekend, in gesprek met „een klein getal belangstellende vrienden” door te dringen tot de kern.[2]
  1. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  2.   Weblink bron “Ook de slijpsteen is nuttig” (9 december 2008), Reformatorisch Dagblad