leeskamer
  • lees·ka·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord leeskamer leeskamers
verkleinwoord

de leeskamerv / m

  1. een rustige kamer waarin men kan lezen
    • Hans van de Beek, schrijver en journalist van Het Parool, las in de leeskamer voor uit ‘Wees gegroet’. Hij werd muzikaal begeleid door Frank Droste en Sandra Abbink.[2] 
    • Schatborn, van wie volgend jaar een catalogus met Rembrandts complete getekende oeuvre verschijnt, licht het project toe in de leeskamer van de bibliotheek van het Rijksmuseum. Meer dan dertig jaar was hij werkzaam bij het prentenkabinet van het museum en hield hij zich bezig met Rembrandt: exposities, toeschrijvingen, een doorlopend onderzoek dat zijn fascinatie voor de kunstenaar er niet minder op maakte, integendeel.[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Roel Lutkenhaus 19-JUNI-2011
  3. Volkskrant Stefan Kuiper 26 juli 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be