boekenhanger
- boe·ken·han·ger
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boekenhanger | boekenhangers |
verkleinwoord | boekenhangertje | boekenhangertjes |
- klein boekenrekje
- ▸ Baas schoof zijn klutje wat naar achteren, keek onder zijn oogleên uit, schuin naar de boekenhanger.[2]
- Het woord boekenhanger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294