Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boch·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van bocht met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bochtig bochtiger bochtigst
verbogen bochtige bochtigere bochtigste
partitief bochtigs bochtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

bochtig

  1. met veel bochten en kronkels
    • De bochtige bergweg is reuze gevaarlijk en er gebeuren dan ook vele ongelukken. 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be