• bloe·se·men

bloesemen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bloesemen
bloesemde
gebloesemd
zwak -d volledig
  1. bloeien van een (fruit)boom
    • De afgelopen dagen is de lente flink aan het uitbotten geslagen: de vogeltjes fluiten zich een klaplong, mijn studenten zien scheel van de hormonen en de bomen bloesemen zich een ongeluk. Helaas kamp ik de laatste tijd met een donkerte waardoor al dat moois op me afketst. [2] 
  2. (figuurlijk) tot ontwikkeling komen
    • De vrouwen in de indierockscene bloesemen als nooit tevoren. Tegenover pionierende heldinnen als Patti Smith, Joni Mitchell, Björk of Kate Bush staan tegenwoordig minstens even grensverleggende acts als St. Vincent, EMA, Laura Marling en Warpaint. En Leslie Feist natuurlijk, de intrigerende vrouw die naast haar rol in het collectief Broken Social Scene ook een indrukwekkende solocarrière neerzette als kortweg Feist. [3] 
76 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Ellen Deckwitz 11 april 2019 Aanwezig
  3. HP de Tijd 28/10 | 2011 Zielsmuziek
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be