Nederlands

 
Uitspraak
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • blauw·stuit·pit·ta
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord blauwstuitpitta blauwstuitpitta's
verkleinwoord blauwstuitpittaatje blauwstuitpittaatjes

Zelfstandig naamwoord

de blauwstuitpittav / m

  1. (zangvogels) Hydrornis soror   een vogelsoort uit de familie van pitta's (Pittidae). De blauwstuitpitta lijkt er op de roestkappitta en de blauwnekpitta. Zoals de naam al zegt is het verschil het blauw op de rug en de stuit. Ook de kruin en de nek zijn bij het mannetje blauw, maar bij het vrouwtje groen gekleurd
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie