• blan·ket·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord blanketsel blanketsels
verkleinwoord

het blanketselo

  1. (cosmetica) poeder dat men op de huid aanbrengt om die witter te doen lijken
     Hiëronymus kan uitvaren tegen luxe, het zich opmaken van vrouwen, dat wil zeggen „het gezicht mooi maken met rouge, de gelaatstrekken doen uitkomen met blanketsel, het haar opmaken en met behulp van haarstukjes een torenhoge wrong opbouwen, om maar te zwijgen van kostbare oorhangers, matwitte parels waarin de diepten van de Rode Zee glanzen.”[1]
     Hij deed die aansporing in een tijd waarin vrouwen en mannen dikke lagen blanketsel en rouge op hun gezicht smeerden, hun ogen zwart omrandden en hun lippen karmijnrood verfden.[2]
  2. (figuurlijk) iets waarmee je een gebrek kun verbergen
34 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron “Orakel van de Latijnse christenheid” (04-02-2009), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron
    Ellen van de Beek
    “Schoon, schoner, schoonheid” (13-02-2009), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be