Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·muur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnenmuur binnenmuren
verkleinwoord binnenmuurtje binnenmuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de binnenmuurm

  1. (bouwkunde) verticale vlakke constructie van metselwerk aan de binnenkant van een gebouw.
     Tijdens een technisch onderzoek is vastgesteld dat de gemetselde buitenmuur drie grote problemen heeft: de constructie is niet stijf genoeg, het water achter de stenen kan niet weg en de ankers waarmee de gevel aan een binnenmuur vastzit, bieden onvoldoende stevigheid.[2]
     De ruimte wordt nu Mozeszaal genoemd vanwege het enorme schilderij aan de binnenmuur, waarop te zien is hoe Mozes zeventig oudsten aanstelt om hem te helpen het volk Israël te leiden. De heren van de vroedschap zagen zichzelf ongetwijfeld weerspiegeld in het Bijbelse tafereel. In de zaal hangt ook een werk van Govert Flink van Salamo die om wijsheid vraagt.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Gevel theater dreigt in te storten” (Donderdag 22 mei 2014, 14:12), NOS
  3.   Weblink bron “Abdicatie” (Maandag 25 maart 2013, 08:38), NOS