Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Bijbelboek


  • bij·bel·boek
enkelvoud meervoud
naamwoord bijbelboek bijbelboeken
verkleinwoord bijbelboekje bijbelboekjes

het bijbelboeko

  1. exemplaar van de Bijbel
    • Ik heb een in leer gebonden bijbelboek gekocht. 
     O ja, het onderste plaatje heb ik wel zelf gezien in mijn bijbelboek met uitleg.[3]
     „Abraham!” slikt zij tot haar moeder en ziet bevend in haar bijbelboek, terwijl haar vader dankt.[4]
  2. verouderde spelling of vorm van Bijbelboek vanaf 1955 tot 2006
     Op de vertaling van het Bijbelgenootschap rust een embargo tot die 27ste, maar gedeelten uit die vertaling, waaronder het bijbelboek Prediker, zijn reeds gepubliceerd, en dat bijbelboek kun je bovendien van internet plukken.[5]
92 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Team Taaladvies
    “bijbel / Bijbel” (16 april 2014) op vlaanderen.be
  3.   Weblink bron
    fieke4ever
    “Quoteposters” (13 april 2018) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Aart Admiraal
    “Hoe hij koning werd: Hollandsche roman. Deel 1.” (1863), J.P. Revers, Dordrecht, p. 225
  5.   Weblink bron
    Maarten `t Hart
    “Een feestelijke geur?” (13 oktober 2004) op nrc.nl  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be