Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bid·week
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bidweek bidweken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bidweek v/m [1]

  1. (religie) periode van 7 dagen die in het teken staat van gebed betreffende een bepaald thema
     De periode tussen 18 en 25 januari staat in het teken van de 'grote bidweek voor de eenheid van de christenen'.[2]
     De gebedsweek van de twee organisaties wordt van 16 tot en met 22 januari gehouden. Honderdduizenden christenen doen jaarlijks mee aan de interkerkelijke bidweek, die bedoeld is om stil te staan bij het christen-zijn.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Bidt onophoudelijk' thema van bidweek” (07-01-2008), Tubantia
  3.   Weblink bron “Trouw en Toegewijd thema gebedsweek 2011” (29-06-2010), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be