• be·wei·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord beweiding beweidingen
verkleinwoord

de beweidingv

  1. (veeteelt) koeien, schapen of geiten in de wei laten grazen [1]
     Helaas kunnen wij niet voor beweiding kiezen door een kleine huiskavel met 110 koeien.[2]
     'Wildwest-taferelen, toegangswegen die in slechte staat zijn achtergelaten en percelen grasland die niet meer geschikt zijn voor beweiding'. Volgens de familie Kosters was de laatst gehouden editie van Agri Fair, afgelopen zomer, maar een zooitje.[3]
     Haar eerste inschatting is dat het beleid niet helemaal onderuit gaat. „Maar er zitten wel verschillende moeilijkheden in. Bijvoorbeeld op gebied van beweiding en bemesting”, zei Maij woensdagochtend in Provinciale Staten op vragen van de Partij voor de Dieren.[4]
67 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Erik Hogeboom
    “Meer melkgeld als koeien buiten zijn” (20-02-2007), Tubantia
  3.   Weblink bron “Laatste editie Agri Fair was geen 'wild-west'” (09-11-2007), Tubantia
  4.   Weblink bron
    Kelly Adams
    “Vergunningverlening veehouderijen in Overijssel drie dagen on-hold na uitspraak over stikstofbeleid” (07-11-2018), Tubantia
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be