• be·wei·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beweiden
beweidde
beweid
zwak -d volledig

beweiden

  1. overgankelijk op een grasland vee laten grazen
    • De nomaden beweidden dat heuvelland enige tijd en trokken daarna verder. 
75 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be