IPA: /bəˈvɛiləxə(n)/

  • be·vei·li·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beveiligen
beveiligde
beveiligd
zwak -d volledig

beveiligen

  1. overgankelijk er zo goed mogelijk voor zorgen dat er niets verkeerds gebeurt
    • Een slot moest het pand beveiligen tegen inbrekers. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be