• be·ur·kun·den
  • Afleiding van het Duitse zelfstandige naamwoord Urkunde met het voorvoegsel be-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beurkunden
beurkundete
beurkundet
zwak volledig met "haben"

beurkunden

  1. overgankelijk certificeren, door een notaris gewaarmerken, in een authentieke akte vastleggen, op een afzonderlijk blad registreren
  2. overgankelijk, (verouderd) betuigen, openbaren
    «Der See Tiberias bewegte sich während dieser Katastrophe, und beurkundete deutlich den Vulkan, der sich aus dem Innern der Erde Luft machte. [1]»
    Het Meer van Tiberias bewoog zich tijdens deze ramp, en openbaarde duidelijk de vulkaan die zich luchtte uit de ingewanden van de aarde.
  1. Allgemeine Zeitung des Judenthums, I. jaargang, n°. 1, van 2 mei 1837
    Opschriften: Politik. - Zeitungsnachrichten. - Smyrna, 22. Jan.