Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stuurs·cul·tuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bestuurscultuur bestuursculturen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bestuurscultuurv

  1. de manier, de gewoontes en de gebruiken waarop leidinggevenden omgaan met elkaar en de organisatie waaraan zij leiding geven
    • Sinds het aantreden van de nieuwe raad hebben al vier wethouders van verschillende partijen het bijltje erbij neergegooid. Er loopt nu een onderzoek naar de bestuurscultuur in Arnhem, dat medio oktober klaar moet zijn. [1] 
    • De Bie is inmiddels een begrip, hij en Van der Weij vallen samen met hun programma, ze zijn De Nieuwsshow. Bij de fusie tussen AVRO en TROS, vertelde De Bie deze week, is het misgegaan. De ouderwetse, hiërarchische bestuurscultuur van de AVRO botst met de egalitaire van de TROS. De Bie zei letterlijk: ,,De directie heeft schijt aan ons.’’ [2] 
    • Het geschreeuw van de kinderen op de buitenspeelplaats drijft Bert en Anne Beernink tot wanhoop. „Toen we het huis in 2002 kochten, wisten we van niets. De gemeente heeft de bouw er stiekem doorgedrukt. Dat is ook waar deze zaak om gaat: de bestuurscultuur in Hengelo deugt van geen kant.” [3] 

Gangbaarheid


Verwijzingen