bestuurderscabine

  • be·stuur·ders·ca·bi·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord bestuurderscabine bestuurderscabines
verkleinwoord

de bestuurderscabinev

  1. ruimte waarin de bestuurder van een voertuig zit
     De camper en de bestuurderscabine vormen een aaneengesloten geheel en dat moet dus letterlijk van voor tot achter (op een onderstel) nieuw worden geconstrueerd.[2]
     Op beelden van lokale media is te zien dat de bestuurderscabine van een van de vrachtwagens volledig is vernield.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Op zoek naar de ideale camper? Uit deze soorten kun je kiezen” (11-05-2021), Tubantia
  3.   Weblink bron “Dode en gewonde bij ongeval met twee vrachtwagens op A28 bij Zuidwolde” (21-12-2021), Tubantia