bestaansonzekerheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·staans·on·ze·ker·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bestaansonzekerheid bestaansonzekerheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bestaansonzekerheidv

  1. financiële onzekerheid
     Bussemaker pleit voor een sociale R-waarde die naast het medische R-getal (dat aangeeft hoe snel een virus verspreidt) bestaat. "Dat geeft aan hoe het gaat met de mentale gezondheid, onderwijsachterstanden of bestaansonzekerheid en dwingt je om een bredere waarde- en kennisafweging te maken."[2]
     Je vrienden en familie minder vaak zien, bestaansonzekerheid en angst om ziek te worden: tijdens de pandemie liggen psychische klachten op de loer. Toch nam het aantal zelfdodingen in 2020 niet toe ten opzichte van 2019.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Maaike Vos en Eelco Bosch van Rosenthal
    “De lessen van deze pandemie, voor de volgende pandemie” (Zondag 30 januari 2022, 08:00), NOS
  3.   Weblink bron
    Maartje Geels
    “Meer thuis en vaker alleen door corona, maar niet meer zelfdoding” (Vrijdag 22 januari 2021, 11:58), NOS