• be·som·ming
  • afleiding van som met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord besomming besommingen
verkleinwoord

de besommingv

  1. (visserij) de opbrengst van een visreis of die van het totaal der opbrengsten van een visseizoen of teelt
39 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[2]