• be·slo·ten·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord beslotenheid beslotenheden
verkleinwoord

de beslotenheidv

  1. de niet-openbare privésfeer
     Zij doodde de tijd met het huishouden — hun huis was zelfs onder haar onervaren handen al snel aan kant — en ze breide en haakte aan de babyuitzet. In de beslotenheid van haar woning bleef ze met Dymphna praten.[2]
     Khalid Kasem reageert namens de familie Nouri: "We betreuren het zeer dat we elkaar niet kunnen vinden. Want de familie had de voorkeur om in beslotenheid van partijen tot een vergelijk te komen."[3]
  2. het afgesloten zijn
     Het incident gaf volgens de rechter andere passagiers en bemanningsleden een onveilig gevoel. "De beslotenheid van het luchtvaartuig in vlucht waarin men zich op dat moment bevindt, maakt immers dat men zich niet aan de ontstane situatie kan onttrekken."[4]
  3. de mate waarin men weet wat men wil
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron “Van der Sar verwacht arbitrage in zaak-Nouri: 'Zijn er helaas niet uitgekomen'” (10-01-2021), NOS
  4.   Weblink bron “Boetes voor agressieve passagiers Transavia-vlucht” (24-09-2019), NOS