Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·roeps·po·li·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beroepspoliticus beroepspolitici
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beroepspoliticusm

  1. (politiek) (beroep) iemand die politiek bedrijft als (blijvend) beroep
     De Jager benadrukte dat hij altijd heeft gezegd dat hij geen beroepspoliticus is voor langere tijd. "En daar moet je dan de consequenties uit trekken", zei hij.[1]
     In een eerste spotje wordt Santorum neergezet als een beroepspoliticus die alleen maar geld wil uitgeven. Ook wordt het publiek er weinig subtiel op gewezen dat hij als senator met Democraat Hillary Clinton samenwerkte, een doodzonde voor een Republikein.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “De Jager niet op Kamerlijst” (Donderdag 26 april 2012, 21:35), NOS
  2.   Weblink bron “'Rombo' valt Santorum aan” (Woensdag 15 februari 2012, 21:12), NOS