• be·rij·men

berijmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
berijmen
berijmde
berijmd
zwak -d volledig
  1. omzetten van een proza tekst naar een meer poëtische vorm (die soms ook echt rijmt), vooral in de context van de psalmen
    • Nu is het zeker niet zo dat Marot een liederlijk leven leidde. Maar hij volgde de mode en deed wat andere dichters deden in zijn tijd. Marot was dichter aan het Franse hof en schreef dus vaak in opdracht. Zo rond 1530, op het toppunt van zijn kunnen, waagt hij zich aan het berijmen van de psalmen. [2] 
    • Anderen, zoals even later Marnix van Sint-Aldegonde, berijmen ook andere gedeelten uit de Schrift, zoals het Schelfzeelied of poëtische teksten uit Jesaja.” [3] 
83 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Esther Karels-Boonzaaijer 07-03-2018 Clément Marot: gelovig en werelds tegelijk
  3. Reformatorisch Dagblad Jan-Kees Karels 02-07-2018 Drs. Jaco van der Knijff: Kerklied verdient meer aandacht
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be