• be·rij·ming
enkelvoud meervoud
naamwoord berijming berijmingen
verkleinwoord

de berijmingv

  1. omzetting van een proza tekst naar een meer poëtische vorm (die soms ook echt rijmt), vooral in de context van de psalmen
    • „Mijn moeder is een halve paapse, mijn vader is een halve muzelman. Hoe kan daaruit een ongelovige protestant ontstaan met gevoelens van schuld? Ik vraag me af: zit die Calvijn nu in mij?” Zo leidde Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr het gedicht in dat hij schreef voor de opening van de Calvijn-tentoonstelling, gisteravond in de Grote Kerk van Dordrecht. Koningin Beatrix was één van de vele honderden aanwezigen. Zijn Psalm voor een afkomst was een lange dialoog met God, die in stille aandacht werd aangehoord. Een psalm met voor veel aanwezigen tal van vertrouwde woorden, want Nasr bleek intensief studie gemaakt te hebben van de tale Kanaäns. Hij had niet alleen gelezen in het Hooglied en andere oudtestamentische geschriften, maar ook diverse berijmingen van de psalmen en zelfs gereformeerde belijdenisgeschriften geraadpleegd. „Hier ben ik/ onbekwaam tot enig goed/ geneigd tot alle kwaad/ van god en goden los.”[2] 
71 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Herman Amelink 8 mei 2009
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be