Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·rijm·de

Bijvoeglijk naamwoord

berijmde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van berijmd

Werkwoord

vervoeging van
berijmen

berijmde

  1. enkelvoud verleden tijd van berijmen
    • Ik berijmde. 
    • Jij berijmde. 
    • Hij, zij, het berijmde. 
  2. verbogen vorm van berijmd, voltooid deelwoord van berijmen

Gangbaarheid