bepleistering
  • be·pleis·te·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord bepleistering bepleisteringen
verkleinwoord

de bepleisteringv [1]

  1. (bouwkunde) laag kalk of pleister die als afwerking op een muur of wand is gesmeerd
     Tussen de ranken hielden zich talrijke hagedissen en insekten op, die zich op de gebarsten bepleistering door de zon lieten koesteren of onder de schaduwrijke bladeren verkoeling zochten.[2]
     We liepen tegen de afschilferende bepleistering aan, maten elkaar met de blik en keken elkaar in de ogen.[2]