beleefdheidsbezoek
- be·leefd·heids·be·zoek
- samenstelling van beleefdheid zn en bezoek zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beleefdheidsbezoek | beleefdheidsbezoeken |
verkleinwoord | beleefdheidsbezoekje | beleefdheidsbezoekjes |
het beleefdheidsbezoek o
- een visite die men alleen maar aflegt omdat dat volgens de regels van het fatsoen moet
- ▸ Rjazan, half mei; vorst Andrej legt een beleefdheidsbezoek af bij de Rostovs in hun zomerverblijf Otradnoje; ontmoeting met Natasja.[2]
- ▸ In de laatste Peilingwijzer staat de PVV tussen de 31 en 37 Kamerzetels. Als de PVV de grootste wordt op 15 maart zal de VVD wel met Wilders in gesprek gaan. Maar het is het niet meer dan "een beleefdheidsbezoek", zegt de VVD.[3]
- Het woord beleefdheidsbezoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Wel of niet regeren met de PVV?” (17-01-2017), NOS