belastingkantoor
  • be·las·ting·kan·toor
enkelvoud meervoud
naamwoord belastingkantoor belastingkantoren
verkleinwoord belastingkantoortje belastingkantoortjes

het belastingkantooro

  1. gebouw waar ambtenaren van de belastingdienst werkzaam zijn
     Circa 300 medewerkers van het belastingkantoor in Arnhem leggen voor anderhalf uur hun werk neer. Dit doen ze omdat minister Ollongren van Binnenlandse Zaken volgens hen hun looneis van 3,5 procent erbij heeft afgewezen. Het ultimatum van de vakbonden FNV Overheid, AC Rijksvakbonden, CNV Overheid en CMHF liep vorige week af.[2]
     Er waren ook bommeldingen bij. Zo werden eerder deze week het belastingkantoor in Gelsenkirchen en het hoofdstation in Luebeck ontruimd na een bommelding. Explosieven werden niet gevonden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Rijksambtenaren in actie voor meer loon” (22-05-2018), NOS
  3.   Weblink bron “Ruim honderd dreigbrieven en bommeldingen in Duitsland” (14-03-2019), NOS